Wever, Sint-Antoniuskerk

Printvriendelijke versiePrintvriendelijke versie

Locatie: Solveldweg, 3384 Attenrode-Wever, GPS-coördinaten: 50.85802,4.923319
Contactgegevens bezoek kerk
Tijdstippen eucharistievieringen

Toen de eerste kerk van Wever in de middeleeuwen opgericht werd lag het dorpje ver weggestoken in de schier eindeloze bossen van het Hageland. Het dorp is ontstaan op een heuvelkam tussen de vallei van de Velpe en die van de Broekbeek.

In 1374 bestond de gemeenschap van Wever uit 46 gezinnen. In 1492 telde Wever nog 13 gezinnen, nadat Albrecht van Beieren onze contreien ongenadig had gestraft voor de opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk, die regeerde in naam van zijn minderjarige zoon Filips bijgenaamd de Schone, onze laatste hertog van Bourgondië.

Het dorp hoorde toe aan de heren van Dalem, die hun naam ook schonken aan de watermolen op de Velpe, die op de grens met Vissenaken ligt. De heren van Dalem waren geen leenmannen van de hertog van Brabant wat hun grond betreft. Wever vormde dus een allodium. Deze toestand bleef onveranderd tot in 1432 Jan van Dalem Filips, de hertog van Bourgondië en van Brabant tot leenheer erkende en zijn gronden opnieuw uit handen van de hertog in leen ontving.

De heren van Dalem mochten in Wever de pastoor voordragen. Toch bestonden er in Wever ook geestelijke eigendommen. In 1277 werd de abdij van Saint-Denis-en-Brocqueroie (bij Bergen) in het graafschap Henegouwen vermeld als grondeigenaar. In 1806 werden weiden en een waterplas ter grootte van 11 ha en 47 a, voormalig bezit van het Pausencollege te Leuven, door de Franse overheid verkocht.

Omstreeks 1618 werd dit patronaatsrecht gedeeld door Conrad van Berlaimont, heer van Attenrode, Wever en Dalem door zijn huwelijk met Francesca van Houtem, en Jacob van Ranst, gehuwd met Lucia Traetsens, de kleindochter van Christiaan Traetsens, eertijds burgemeester van Tienen. Dit deden ze uit hoofde van erfopvolging in de allodiale erflanden van het goed van Dalem.

In datzelfde jaar inde de pastoor de tienden van Wever. Dat leverde hem slechts 70 florijnen per jaar op. Daarnaast mocht hij gebruik maken van 3 bunders akker- en weiland, dat in de 18de eeuw bekend stond als Pastoryegoed.

De pastorie werd herbouwd in 1618. In 1705 werden de kerk en de pastorie geplunderd door de troepen van John Churchill, hertog van Marlborough nadat ze de Getelinie van de Frans-Spaanse troepen bij Wange hadden doorbroken.

In de 13de eeuw beschikte Wever over een kerk want in 1248 is er sprake van een pastoor (investitutus de Wevere). De oude kerk lag dicht bij de oude pastorij (dus midden op het huidige kerkhof). Op dat kerkhof had Wouters nog oude grafstenen en enkele gebeeldhouwde koppen, die volgens hem toehoorden aan de oude doopvont, aangetroffen. Wauters vermeldt ook dat er in 1872 in de gang van de oude pastorij nog een muurschildering bestond waarop de oude toestand van de kerk afgebeeld werd. De oude pastorij werd omstreeks 1862 vervangen door een nieuwe, die onmiddellijk tegenover de nieuwe kerk staat. Zowel de oude als de nieuwe pastorijen zijn ondertussen aan particulieren verkocht. Waarschijnlijk is de muurschildering verdwenen.

Ondanks herstellingswerken in 1787, die de plaatselijke kerkfabriek 300 florijnen kostten, bleef de toestand van de oude kerk erg belabberd. De kerkfabriek had toen maar een jaarinkomen van 91 florijnen 15 stuivers om alle kosten te dragen.

Vanaf het Concordaat van 1802 bediende de pastoor van Attenrode ook de parochies Wever, Meensel en Kiezegem (dat eertijds Kiesekom heette).

Na herhaaldelijke verzoekschriften van het gemeentebestuur van Wever op 26 juli 1821 en 13 juli 1822, besliste koning Willem van Holland om Wever tot een zelfstandige parochie te verheffen (koninklijk besluit van 28 september 1825).

Tenslotte werd de oude kerk in 1862 afgebroken nadat er eerst een nieuwe werd gebouwd, die boven de vallei van de Broekbeek uittorent. Het is een neo-gotisch gebouw dat tot de meest geslaagde ontwerpen behoort van architect Alex Van Arenbergh, die ook de kerk van Glabbeek ontwierp. In de voorgevel rusten jaarstenen, die verwijzen naar de belangrijkste bouwdata. Het zijn chronogrammen. Dat wil zeggen dat in de tekst het jaartal verborgen zit in de Romeinse cijfertekens.

De eerste draagt het jaartal 1857 in de tekst : eCCLesIa Mea ConDItVr, die verwijst naar de eerstesteenlegging. De andere teksten verwijzen naar 1854 en 1862 : J. SneyDers antIstes hanC eCCLesIaM erIgIt en QuInta oCtobrIs Ista eCCLesIa ConseCrata est AntonIo aeremItae a praeCLaro epIscopo EngeLberto. Deze laatste tekst verwijst naar de inzegening van de nieuwe kerk op 5 oktober 1862 door bisschop Engelbert.

In de kerk bestond er slechts een beneficie, die van O.-L.-Vrouw. Er was een dotatie aan verbonden van een bunder weiland en een cijnsboekje, waarvan de inkomsten in 1787 42 florijnen opleverden. De kapelaan moest van zijn kant wekelijks twee missen lezen.

Op het hoofdaltaar staat een 17de-eeuws schilderij dat de Verleiding van de H. Antonius voorstelt. Er is nog een tweede 18de-eeuws schilderij : O.-L.-Vrouw met Rozenkrans. De kerk bezit daaarnaast een schat aan oude beelden van de 16de tot de 18de eeuw.

De patroonheilige van de kerk van Wever is de H. Antonius van Egypte, die in de middeleuwen bij ons beter bekend stond als de H. Antonius de Eremiet of Antonius-Abt. In de volksmond sprak men ook van de H. Antonius met zijn varken.

Antonius werd geboren in Koma (Egypte) in 251 als zoon van welstellende christelijke boeren. Na het overlijden van zijn ouders, schonk hij zijn hele erfenis weg en trok hij zich op twintigjarige leeftijd terug in de eenzaamheid van de Egyptische woestijn, waar hij een hard kluizenaarsbestaan leidde. Aanvankelijk woonde hij in een hutje in de buurt van zijn dorp, daarop in een oud-Egyptische graftombe en nog later in een vervallen Romeins kamp. Tenslotte vestigde hij zich aan de voet van de berg Kolzim met zicht op de Rode Zee.

Tijdens zijn verblijf in de woestijn kreeg hij vele visioenen. Hij kreeg vele volgelingen, waaronder Athanasios, de latere bisschop van Alexandrië. Antonius wordt dan ook beschouwd als de grondlegger van de monikkenregel.

Ten gevolge van de christenvervolgingen, die keizer Diocletianus vanaf 303 tot 311 lieten uitvoeren, hadden heel wat christenen hun heil gezocht in de woestijn. Daar leefden ze als eremiet of vormden een gemeenschap van eremieten (anachoreten). Toen keizer Constantinus I de Grote tussen 311 en 313 een einde maakte aan de vervolgingen, werden de teruggekeerde gelovigen bij hun terugkeer naar de bewoonde wereld door de andere christenen als lafaards en verraders bestempeld. Daarom besloten ze zich opnieuw in de woestijn terug te trekken om daar in een leefgemeenschap door gebed en arbeid in volledige afzondering hun zielezaligheid te verdienen (koinobieten). Daarbij namen ze een levenregel aan, waarvan Antonius de basis had gelegd.

Na zijn overlijden werd Antonius door zijn volgelingen in het grootste geheim begraven. Hij wilde namelijk niet dat zijn graf aanbeden werd. In 561 werd zijn gebeente ontdekt en naar Alexandrië (Egypte) overgebracht. Vandaar verhuisde het in 635 naar Constantinopel om het aan de dreiging van oprukkende Arabieren te onttrekken.

Er bestaan vele versies over de laatste rustplaats van zijn gebeente. Volgens de ene kwam het grootste deel van zijn gebeente omstreeks het jaar 1000 naar Frankrijk, waar het in de kerk van de priorij Sint-Didier de la Motte (bij Vienne in de Rhône-vallei) rustte. Daarna werd het in 1491 overgebracht naar de kerk van Sint-Julien te Arles, waar het volgens de enen nog steeds berust. Volgens anderen is het gebeente te Arles dan weer een om kerkpolitieke redenen gemaakte vervalsing.

Volgens een andere versie bracht een Franse ridder omstreeks 1070 het gebeente van de H. Antonius naar Saint-Antoine, dat vroeger La Motte-aux-Bois heette. Daar zou het nagenoeg, op enkele “partikels” na, verloren zijn gegaan. Een armreliek van dit gebeente zou ergens in Keulen moeten liggen, maar daar is niets met zekerheid over bekend.

De H. Antonius is de patroonheilige van de wevers, de boeren voor hun varkens en huisdieren, van de beenhouwers, de zakkendragers, de mandenmakers en de begrafenisondernemers. Hij wordt aangeroepen tegen de pest, het Sint-Antoniusvuur en veeziekten.

In onze streken wordt hij bijna altijd afgebeeld samen met een varken. Hij draagt een staf die vorm heeft van de griekse letter tau (T). Aan het uiteinde van deze T hangen één of meerdere belletjes.
 


(c) Lieven Smits

De feestdag van Sint-Antonius is 17 januari. Op die dag kregen de varkens eertijds uitzonderlijk goed eten. Tevens werden er in de kerk Antoniusbroodjes uitgedeeld, die voor de mensen als remedie diende tegen het Sint-Antoniusvuur.

In de middeleeuwen krijgt de heilige bij ons zijn bijnaam Antonius met het varken. In de biografie van Sint-Antonius, die door Athanasios van Alexandrië werd geschreven is er nergens sprake van een varken, wel van een duivels mooie vrouw, die de eremiet in de woestijn kwam bekoren. In de middeleeuwen was het varken het symbool van het onzedige, het onreine (denk aan de opvattingen van Joden en Islamieten over het beestje) en verving het dus de wellustige dame.

De relieken van de heilige werden waarschijnlijk naar het westen overgebracht omdat er in heel West-Europa een zeer eigenaardige en onverklaarbare ziekte was uitgebroken, die men het heilig vuur of Sint-Antoniusvuur noemde.
 
De ziekte, waarvoor sedert 1676 een wetenschappelijke verklaring bestaat, werd veroorzaakt door het eten van besmet meel en kon soms zo een epidemische omvang aannemen, dat hele dorpen of steden er aan stierven. Het graan werd namelijk besmet door moederkoorn (Claviceps purpurea), een schimmel uit de klasse der Zakjeszwammen, die goed gedijt op granen als rogge en tarwe, maar zelden op gerst en haver.

Heden ten dage staat het Sint-Antoniusvuur bekend als ergotisme. De derivaten van moederkoren worden nog steeds gebruikt om een overmatige bloeding na het bevallen te stelpen. In de moderne tijd komt de aantasting bijna niet meer voor ingevolge het gebruik van ontsmet zaaizaad. Toch is er nog in 1951 een epidemie vastgesteld in het Franse Pont-Saint-Esprit met 300 slachtoffers.

De benaming moederkoren heeft verschillende oorsprongen. Volgens de enen betrof het koren, dat was aangeraakt door de geest van de roggemoeder. Deze overtuiging gaat terug op in oeroude geloof in de godin-moeder Aarde. Daarnaast staat het vast dat moederkoorn in de middeleeuwen werd gebruikt door vroedvrouwen om weeën op gang te brengen.

De ziekte ging gepaard met een massief samentrekken van de bloedvaten, een gestoorde doorbloeding van de hartspier, de nieren en de aders. De symptomen van de ziekte waren een geïrriteerde huid, een gestoorde werking der zintuigen en eventueel verlammingsverschijnselen. Daarnaast traden soms ook oorsuizen, koppijn en waanvoorstellingen op. In ernstiger gevallen ging de ziekte gepaard met het pijnlijk afsterven van vingers en tenen. In de meeste gevallen was ze dodelijk.

Om deze ziekte te bestrijden werd de orde der Antonieten opgericht, die volgens de regel van Sint-Antonius leefden en zich bezig hielden met het verzorgen van de mensen, die aan het Sint-Antoniusvuur leden. Daartoe bestonden er tegen het einde van de 15de eeuw wel 370 hospitalen in West-Europa.

Vooral toen ze de pestlijders begonnen te verzorgen, vielen vele van deze broeders ten offer van hun onbaatzuchtigheid. Zij verzorgden de zieken thuis en gingen op zoek naar nieuwe ziektegevallen. Bij een overlijden legden de broeders het lijk af en begeleidden het lichaam van de afgestorvene ’s nachts naar het kerkhof om het te begraven.

In ruil voor hun diensten als verplegers en als begravers van de zieken verkregen de Antonieten het recht om hun varkens zonder vergoeding te laten rondlopen op de gemene gronden van de dorpen, waar ze zich gevestigd hadden. Hun varkens kon men herkennen aan een belletje rond de nek. Jaarlijks werden deze varkens geslacht en hun vlees werd op 17 januari verdeeld onder de behoeftigen van het dorp.
 
In Wever wordt op de zondag die op die op de naamdag van de heilige volgt enkele jaren geleden een eeuwenoude traditie nieuw leven ingeblazen. Voor de kerkdeur worden openbaar een aantal varkenskoppen verkocht. Het is een oud gebruik waarbij het er vrolijk aan toe kan gaan bij het bieden.

De kermis van Wever wordt evenwel pas op de zondag na het feest van de H. Drievuldigheid gevierd. Deze datum werd dus ten tijde van Jozef II (1780-1790) vastgelegd in het kader van zijn hernieuwingen op godsdienstig vlak, die in onze streken op nogal wat tegenstand kon rekenen.

Alex Laermans, 2007

Meer over de heilige Antonius (heiligen.net)...