Nieuws uit de parochie

Andere aanpak
di 24 april '18

Zondag 22 april 2018 – Vierde zondag van Pasen (jaar B)

Paus Franciscus is misschien wel de meest geliefde paus ooit. Het is een man die in de hele wereld, ook door niet-gelovigen, geprezen wordt om zijn eerlijkheid, zijn echtheid en zijn nederigheid. Om zijn radicaal optreden tegen misbruiken en hypocrisie. Om zijn onverschrokken opkomen voor al wie in deze wereld buiten de prijzen valt. Het is nog te vroeg om zijn werking nu al te beoordelen, maar ik vermoed dat Franciscus over de hele wereld serieuze vernieuwings- en verdiepingsbewegingen op gang heeft gezet. Alleen voor de West-Europese Kerk brengt hij weinig reden tot juichen, omdat hij ons eigenlijk in ons hemd zet.

Heftig
Vijftig jaar lang hebben wij onszelf voorgehouden dat wij progressief waren, dat wij vooruit wilden, dat wij naar een authentieke Kerk verlangden, maar daarin voortdurend gedwarsboomd werden door dat oerconservatieve Rome, dat elke vernieuwing afremde en dwarsboomde.
Vijftig jaar lang, sinds het concilie al, jammeren wij dat het niet vooruitgaat en ergeren wij ons aan de traagheid en de behoudsgezindheid van wat wij doorgaans met het nodige dedain het kerkinstituut noemen. Vijftig jaar van woelige congressen en verregaande stellingnames over bevrijdingstheologie, over seksualiteit en celibaat, over de rol van de leek, en dan speciaal die van de vrouw in de Kerk … Vijftig jaar dat het er eigenlijk behoorlijk heftig aan toeging in de West-Europese Kerk. Vijftig jaar over contestatie, steevast gevolgd door frustratie en ontmoediging door de onwrikbare houding van Rome … Velen hebben daarom de Kerk ook verlaten. En misschien is dat ook een van de redenen waarom paus Franciscus zo weinig kan losweken in onze contreien. Velen van hen die zich door deze paus krachtig gesteund zouden voelen, zijn weg.

Aangepast
Maar er zijn natuurlijk nog andere redenen waarom zelfs deze gedroomde paus hier bij ons het tij niet kan keren. Naast vele potentiële voortrekkers, hebben vooral ook heel veel naam-christenen ons verlaten. Wij zijn kleiner en onaanzienlijker geworden. In plaats van dit verschijnsel te benutten om ons sterker te profileren en dus ook terug aantrekkelijker te worden, gebeurde het tegenovergestelde. Wij pasten ons aan. Christelijke organisaties, scholen en verenigingen gaven hun eigenheid op en veranderden in vele gevallen zelfs van naam. Officieel om zich open te stellen voor iedereen. In werkelijkheid gewoon om de grootste en de machtigste te blijven en op de meeste subsidies aanspraak te kunnen blijven maken. Het echt jammerlijke is echter dat dit alles slechts een afspiegeling was van datgene wat zich ook in het leven van vele individuele christenen heeft afgespeeld. Wij zijn, om een Bijbels woord te gebruiken, niet langer in de wereld, wij zijn ook helemaal van de wereld geworden.
Zelfs voor oudere gelovigen is niet langer God, de Bijbel of de Kerk de norm, maar de burgerlijke wetgeving. Als iets wettelijk niet strafbaar is, dan is het blijkbaar oké. En als je jongeren die van in de kleuterklas tot aan de unief katholiek onderwijs hebben gevolgd vraagt naar hun geloof, dan geraken ze zelden verder dan “wij staan achter de christelijke waarden”.

Sinterklaas
Je zou d’r ontmoedigd en zelfs een beetje depri van worden. Maar dat is wel het laatste wat we moeten doen. Want dát het geloof terugkomt is duidelijk. En de reden daarvoor werd 1600 jaar geleden al geformuleerd door Sint-Augustinus: “Gij hebt ons geschapen naar U toe”. Geloven in een werkelijkheid die ons overstijgt zit in ons systeem, wij worden ermee geboren, het is de natuurlijkste zaak van de wereld. Alle intellectuele pluimstrijkerij van het atheïsme ten spijt, heeft het wegdeemsteren van het geloof in het Westen zo goed als uitsluitend te maken met de plotse toename van de welvaart. Na miljoenen jaren van nauwelijks genoeg om te eten is nu ineens Sinterklaas gekomen en mensen zijn – terecht overigens – gefascineerd door de welvaart, die de poort naar het ultieme geluk lijkt te zijn. Wellicht moeten we gewoon wachten tot de euforie voorbij is en we ten volle beseffen wat we nu al vermoeden: dat geld en comfort het leven wel gemakkelijker maken, maar dat, als er niets anders is, ze de leegte en de onvoldaanheid alleen maar groter maken.
Ik bedoel dit niet zo ironisch en wereldwijs als het misschien wel klinkt. Ik wil alleen maar zeggen: wij moeten ons ook niet te veel zorgen maken. God komt vanzelf wel terug. Wij moeten dus ook geen paniekvoetbal spelen.
Gods terugkomst zal niet verhaast worden door een theologische of morele uitverkoop te houden. En ook niet door aanpassingsdrang of excentrieke aandacht-zoekerij. Net zomin als Sœur Sourire in de jaren zestig God terug onder de mensen bracht, zullen internetpastoors of priesters in lange zwarte rokken die Latijnse missen de ether insturen dat doen. Wie dat wel zullen doen, zijn gelovigen die hun relatie met God versterken en beleven in het liefdevol omgaan met anderen. En die daarmee terug de aandacht trekken in een wereld die steeds koeler en grimmiger wordt. Gelovigen die met hun leven bewijzen dat geluk niets te maken heeft met het rusteloos achternahollen van allerlei “genietingen”. Dat geluk een “bijproduct” is, iets wat je er gratis bijkrijgt als je iets wil/mag betekenen voor anderen. En die in hun manier van leven laten zien dat liefde het enige is wat zin en betekenis geeft aan ons bestaan. En dat die liefde alles te maken heeft met God.

Het mysterie achter alles wat is
ma 16 april '18

Zondag 15 april 2018 – Derde zondag van Pasen (jaar B)

Als men het vroeger had over godsdienst, dan werd er op de meest vanzelfsprekende wijze gesproken over het “natuurlijke” en het “bovennatuurlijke”. Die opsplitsing tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke is in onze dagen niet langer gebruikelijk, omdat ze te veel doet denken aan het nogal archaïsche beeld van “wij hier beneden en de goden en hun wereld daarboven”. Alsof er twee werelden, twee werkelijkheden zouden zijn. Tegenwoordig spreken ook gelovigen liever over één werkelijkheid. Als gelovigen gaan wij er uiteraard van uit dat God werkelijk is en dus ook tot die ene werkelijkheid behoort. Alles hangt er maar van af hoe lang of hoe breed je die werkelijkheid wil zien. Voor iemand die niet gelooft in God, is die werkelijkheid afgebakend en beperkt. De werkelijkheid is voor hem wat wij vroeger “het natuurlijke” noemden, datgene wat met het verstand kan onderzocht worden. Onze zintuigen nemen gegevens waar, ons verstand ontdekt daarin regelmatige patronen en op die manier ontwikkelt zich de wetenschap en wordt de natuur meer en meer ontrafeld en voor ons begrijpelijk gemaakt.

Diepte
Het grote verschil met gelovigen is dat mensen die niet in God geloven ervan overtuigd zijn dat die werkelijkheid die wij met ons verstand kunnen ontrafelen, de enige werkelijkheid is. Daarbuiten bestaat er niets. Gelovigen delen het enthousiasme van niet-gelovigen voor de wetenschap, maar bovendien geloven zij dat die natuurlijke werkelijkheid een diepte heeft waar wij met ons verstand niet in kunnen doordringen. Zij geloven dat er “iets” is, boven, onder of middenin de natuurlijke, zichtbare werkelijkheid, iets dat ons helemaal overstijgt. Je kan je voor dat iets of voor die Iemand die wij God noemen openstellen, je kan je eraan toevertrouwen, je kan met heel je wezen van God houden, Hem af en toe ervaren zelfs, maar je kan Hem nooit helemaal “begrijpen”. En hier op dit punt situeert zich dan ook het eeuwige onbegrip, het maar niet uit te roeien misverstand met mensen die het bestaan van God ontkennen.

Merkwaardig
Atheïsten zeggen graag dat “de wetenschap ooit alles zal kunnen verklaren”. Het is een uitspraak die volgens ons duidelijk gedateerd is en die nog helemaal thuishoort in de sfeer van: “Donder en bliksem zijn elektrische ontladingen” en niet “Jezuke die kijft”. Een uitspraak die alleen maar bewijst dat zij mordicus blijven vasthouden aan hun geloof dat de meetbare werkelijkheid de enige werkelijkheid is en dat “alles” kan verklaard worden. En alles wat niet (ooit) door ons kan verklaard worden, bestaat eenvoudig niet. Merkwaardige redenering. Ondertussen is het enthousiasme van gelovigen voor verstand en wetenschap niet kleiner dan het hunne. Alleen gaan wij ervan uit dat de zichtbare, begrijpbare werkelijkheid – ook die van donder en bliksem – een diepte bezit waar wij met ons verstand niet aan kunnen. Je kan dus gerust zeggen dat wij, gelovigen, een meer open en ongedwongen kijk op de werkelijkheid hebben. En dat dus het nauwelijks verholen misprijzen waarmee veel ongelovigen over geloof spreken niet alleen onvriendelijk, maar ook ongepast is.
Pascal zei daarover al (ook niet erg vriendelijk overigens): “Ils se moquent de ce qu’ils ignorent”. “Ze spotten met iets dat ze niet kennen”.

Normale voorzichtigheid
Hoe het ook zij, voorzichtigheid en scepsis t.a.v. geloofszaken is niet nieuw, het is van alle tijden en het leeft ook bij gelovigen. Zeker als het gaat om berichten over het zich manifesteren, het ingrijpen van God in onze gewone dagelijkse werkelijkheid ( bv. plotse inzichten, gebedsverhoringen of genezingen). Mensen hebben het daar altijd moeilijk mee gehad. Niet alleen uit angst voor overhaaste of naïeve conclusies of zelfs bedrog. Maar ook gewoon omdat iedereen, gelovigen en ongelovigen, zich nu eenmaal meer op zijn gemak voelt in normale, overzichtelijke en verstandelijk begrijpelijke situaties. Je hoort wel eens: moest God zich duidelijk tonen in mijn leven, dan zou ik onmiddellijk geloven. Maar dat is niet zo. God heeft oneindig veel respect voor onze vrijheid, Hij zal ons nooit overdonderen zodat wij niet anders kúnnen dan geloven. Maar Hij klopt wel regelmatig bij ons aan op zijn eigen, eerder discrete, maar toch duidelijke manier. Maar wij zijn altijd geneigd om dat weg te duwen. Omwille van de consequenties? Misschien. Maar ook vaak omdat wij ons daarbij gewoon niet op ons gemak voelen. Zoals bij alles wat wij niet begrijpen of onder controle hebben. Zelfs de apostelen kenden dat. Hun eerste reactie op de berichten van Jezus’ verrijzenis was: typisch beuzelpraat van vrouwen. Pas heel geleidelijk gaan ze beseffen dat de gekruisigde Christus werkelijk leeft en midden onder hen aanwezig is.

Essentieel
Zusters en broers, ik ben hier zo lang blijven bij stilstaan omdat het besef van een mysterie achter de zichtbare werkelijkheid essentieel is voor ons geloof. Je kan het christendom nooit verengen tot een kwestie van waarden en normen. Wij zijn even enthousiast als mensen die niet geloven, over de inzichten die de wetenschappen ons bijbrengen en over de mogelijkheden die dat meebrengt. Maar bovendien geloven wij in het bestaan van een dragende Grond achter die zichtbare en meetbare werkelijkheid. En die Grond is even werkelijk als de meetbare. Maar we kunnen er niet in binnendringen. Hem niet begrijpen en vatten met ons verstand. We kunnen er alleen in geloof van leren. Door er ons voor open te stellen en er ons aan toe te vertrouwen.

Geloofstwijfels
di 10 april '18

Zondag 8 april 2018 – Beloken Pasen (jaar B)

Enkele weken geleden hadden we het nog over de problemen die opdagen als je als ouder beslist: ik laat mijn kind niet dopen of catechese volgen, later mag het zelf kiezen. Het grootste probleem daarbij is onmiddellijk al dat je kind helemaal niet kan kiezen. Je kan nooit kiezen voor iets waar je niets van weet. Je kan nooit kiezen voor het geloof als je er via de pers en de sociale media alleen maar de uitwassen en de vooroordelen van kent. In feite heb je dan geen flauw idee van waar het bij geloven werkelijk om gaat. Terwijl anderzijds – en dat is het punt waar we het vandaag gaan over hebben – mensen die gelovig zijn opgevoed, heel goed weten wat ongeloof is.

Variatie
Om te beginnen kan je al een oneindige verscheidenheid vaststellen onder mensen die zeggen te geloven. Niemand van ons gelooft precies hetzelfde. Twee buren kunnen beiden overtuigd katholiek zijn en op zondag samen naar de Mis gaan. Maar de een heeft misschien een boon voor bepaalde heiligen en bedevaartplaatsen, terwijl dat voor de ander wel heel erg ver van zijn bed ligt. Of de een neemt misschien elk woord in de Bijbel letterlijk, terwijl de ander meer houdt van het kritisch bestuderen en interpreteren van de teksten. Allebei zijn ze overtuigd christen en beiden zijn het eens over de kern van het geloof, maar ondertussen zijn er toch wel een aantal dingen waar de een in gelooft en de ander niet. Dezelfde diversiteit vind je bovendien ook binnen een en dezelfde persoon. Niemand van ons gelooft iedere dag even sterk. Er zijn momenten en dagen dat je God bijna voelbaar aanwezig weet en je geloof aan geen enkele twijfel onderhevig is. Maar er zijn ook dagen dat God zo eindeloos ver lijkt, zo onverschillig en totaal niet op ons betrokken. Houdt Hij wel echt van mij …?

Zoeken
En, ten derde, er zijn ook de momenten dat wij lang gekoesterde beelden en opvattingen over God moeten loslaten omdat ze toch niet blijken te kloppen. Geloven blijft een tastend zoeken. Niet-geloven is wat dat betreft veel gemakkelijker: je ontkent of negeert gewoon alles wat met religieus geloof te maken heeft. Maar als gelovigen worden wij voortdurend geconfronteerd met het feit dat wij God nooit helemaal kunnen vatten. Dat wij God nooit kunnen tekenen in Chinese inkt, altijd in potlood.
Omdat wij altijd lijntjes moeten uitgommen … Ook dat is een element van twijfel en onzekerheid. En wie van ons zou durven beweren dat hij of zij nog nooit een moment gekend heeft van algehele twijfel? Een moment waarop je je afvraagt: “En als het nu allemaal niet waar is, als het nu eens inbeelding is …?” Gelovigen weten dus heel goed wat ongeloof is. Geloof en ongeloof, geloof en twijfel slapen bij hen onder hetzelfde dak.

Spelletje
Er daagt bij deze nogal rustige kijk op geloof en twijfel echter één gigantisch gevaar op: je mag van de twijfel en het onzeker-zijn geen spelletje maken.
Een van de ergste bekoringen is, telkens wanneer het geloof iets van je vraagt dat je liever niet zou doen, bv. iemand 70×7 maal (altijd) opnieuw vergeven, je beginnen af te vragen “of je die zin uit het Evangelie wel letterlijk moet nemen, of Jezus dat wel echt zo bedoeld heeft”, “of dat eigenlijk nog wel van deze tijd is, moest Jezus nu leven …”. Tot en met “wat als God uiteindelijk toch niet bestaat … en dan heb ik dit allemaal opgeofferd en heb ik zelf niet geprofiteerd van het leven”. Nogmaals, het gaat niet over af en toe twijfels hebben. Het gaat over het systematisch oproepen van twijfel om niet hoeven te doen wat God van je vraagt. Het is een bijzonder zware zonde, omdat het spotten is met God. En daarom hebben wij de plicht om nauwkeurig te onderzoeken of wij soms dat spelletje ook niet spelen. Het komt veel vaker voor dan je zou denken. Het lijkt op kritisch zijn en het wil daar ook voor doorgaan. Maar het is door-en-door oneerlijk. Zeker als je eerder al hebt opgemerkt dat je het regelmatig doet, telkens eigenlijk als er een morele moed van je gevraagd wordt.

Gewoonte
Wat kan je daar aan doen? Het antwoord is onthutsend eenvoudig: maak een gewoonte van je geloof. Nu moet ik dat natuurlijk wel even uitleggen, want ik wil zeker geen reclame maken voor een kritiekloos gewoontegeloof.
Wat ik bedoel is dit: stop met je geloof afhankelijk te laten zijn van veranderlijke stemmingen. Eens dat je het geloof op goede gronden hebt aangenomen, eens dat je het geloof niet alleen met je hart maar ook met je verstand hebt aanvaard, moet je daar gewoon aan vasthouden en er consequent naar handelen. Totdat er natuurlijk een goede reden opduikt om de zaak opnieuw te overwegen. Maar je moet daar volwassen en sterk in zijn. En je geloof (en dus ook je hele leven, je hele manier van zijn) niet laten afhangen van toevallige stemmingen. Het niet laten beïnvloeden door gevoelens. Gevoelens van angst en egoïsme, van luiheid en genotzucht.
Een echt christen moet een rustig en overtuigd iemand zijn. Niet een fanaticus of een doordrammer. Maar wel iemand wiens overtuigingen niet afhankelijk zijn van het weer of van zijn spijsvertering.

Wees niet bang
ma 02 april '18

Zondag 1 april 2018 – Pasen (jaar B)

In sommige streken is het de gewoonte om tijdens de dagen vóór Pasen de kerkvensters af te dekken met doeken. Om dan op paaszondag, wanneer de priester uitroept “Christus is verrezen”, die doeken met een ruk te laten vallen zodat het licht door alle ramen overvloedig en schitterend naar binnen dringt. Op het ogenblik dat het licht doordringt in de duisternis word je als vanzelf meegesleurd in de verrijzenisgedachte. En ook de voortdurend herhaalde aansporing van Jezus “Wees niet bang” komt spontaan in je op. En aan verhalen van roekeloos lijkend vertrouwen wordt dan herinnerd. God die Jeremia oproept niet bang te zijn voor de Assyrische wereldmacht. Of Abraham die alles achterlaat voor een onzekere toekomst in het onbekende. Of de Hebreeërs die de vleespotten van Egypte laten voor wat ze zijn en die, vertrouwend op God, de woestijn intrekken.
En vooral is er die steeds weer herhaalde aansporing van Jezus: “Wees niet bang, wees niet bang van de wereld. Ik heb de wereld overwonnen”.
Niet bang zijn van de wereld.

Wending
Er is een tijd geweest dat “de wereld” een beetje bang was van ons. Het was de tijd van het monolithisch blok dat “de christenheid” heette. De tijd dat de Kerk zichzelf zag als de enige echte erfgenaam van het Romeinse Rijk en blaakte van zelfvertrouwen. De tijd dus ook van dogma’s en geblokte zekerheden. De tijd van op macht en aanzien beluste prelaten in Rome en van de zich met alles moeiende onderpastoors in onze dorpen. Op dit ogenblik is dit toch wel even anders en wordt de aansporing van Jezus opnieuw ervaren als erg actueel en ook heel nodig. Want wij zijn een beetje te veel in onze schelp gekropen. Niemand van ons wil terug naar de toestanden van vroeger. Maar op dit ogenblik zitten wij helemaal in het andere uiterste en lijkt het wel of wij bevreesd zijn voor onze eigen schaduw, bang van onze eigen stem. Wij moeten daar iets aan doen.
Dit is geen crisis meer. Het christendom hier bij ons is stilletjes aan het verdampen. Natuurlijk geloof ik niet dat ons geloof zal verdwijnen. Zoals Pascal al zei: “Si Dieu est vrai … : als God bestaat en als het evangelie waar is, dan is er toch geen moeilijkheid?” En dát denk ik ook. Maar het christelijk geloof kan wel elders bloeien, maar hier bij ons verdwijnen. Zoals het in Noord-Afrika verdween. En dát mogen wij de generaties die na ons komen niet aandoen. Oprecht.

Gezond zelfbewustzijn
Hier zitten we trouwens bij het enige juiste motief om terug naar buiten te treden met het geloof dat onze cultuur en onze geschiedenis gevormd heeft: de overtuiging dat dat geloof de mogelijkheid in zich draagt ons leven te verrijken. De overtuiging dat ons geloof een belangrijk instrument is voor mensen om levensvervulling te vinden. En natuurlijk ook de overtuiging dat het gewoon waar is. Daarbij moeten wij ons, nu wij aanzienlijker en minder talrijk geworden zijn, vooral ook hoeden voor sekte-achtig gedrag, het vanaf de zijlijn afkeurend kijken naar de boze wereld. Dit is immers ook onze wereld. Wij christenen hebben die wereld voor een groot stuk gemaakt. Het is hier, in Vlaanderen, niet langer een katholieke wereld maar het is nog altijd ook onze wereld. Een wereld waarin wij ons thuis voelen en waarin wij als christenen een eigen rol hebben te spelen.

Keuze
Gelukkig groeit ook bij velen het respect voor het anders-zijn van mensen.
Er zijn geen ernstige christenen meer die niet-gelovigen nog zien als foute of immorele mensen. En geen enkele intelligente atheïst ziet gelovigen nog als ietwat imbeciele medeburgers. Ook zij weten dat er geen enkel rationeel of wetenschappelijk argument is dat wijst in de richting van atheïsme en dat niet door diezelfde wetenschap helemaal kan onderuit gehaald worden.
Eens dat je gekozen hebt te geloven of niet te geloven, kan en moet je die keuze rationeel onderbouwen en motiveren, maar de keuze zelf is een wils-act. Het is een beslissing van de wil. De rede dwingt je nooit in een bepaalde richting. Ook voor gelovigen is hun keuze voor het geloof een sprong in het ongewisse. Maar het is pas wanneer die keuze gemaakt is en ik er ook ga naar leven, dat zal blijken dat aan mijn geloof een werkelijkheid beantwoordt. En dat het tastend zoeken kan uitgroeien tot een met heel mijn wezen wéten dat God geen hersenschim is maar een ontzagwekkende werkelijkheid. Dat Jezus leeft en dat ook wij geroepen zijn om voor eeuwig te leven met Hem. Ook al kunnen wij ons van dat leven geen enkele voorstelling maken.

Motief
Ons geloof is iets oneindig kostbaars voor ons. Omdat het zin, verdieping en vervulling geeft aan ons leven. En daarom moeten wij dat geloof ook koesteren, het behoeden en het versterken onder elkaar. Vóórdat wij dromen van grote evangelisatiecampagnes moeten wij op de eerste plaats elkaar terug bevestigen in ons geloof. Als de God van Jezus, de God van Liefde werkelijk bestaat, dan is dat meteen het allerbelangrijkste feit in het leven van een mens. Wij geloven dat. Wij geloven dat de diepste grond van het leven ons draagt en van ons houdt. Wij geloven dat die Diepste Grond Liefde is en ons oproept om ook zelf liefdevol in het leven te staan.

Sta op
Vandaag vieren wij het feest van de opstanding. Maar eigenlijk ademt heel ons geloof opstanding en verrijzenis uit. Het is een geloof dat ons voortdurend toeroept: sta op. Loop niet weg als het moeilijk wordt. Wees niet bang, leg je niet neer bij zogenaamde feiten. Geloof en blijf werken aan de toekomst. Wellicht is geloof het beste antigif tegen ontmoediging en cynisme. Denk aan de weggerolde steen, het lege graf. Sta op en help ook anderen recht. Weiger te geloven dat armoede een noodlot is en oorlog normaal. Verander de wereld, al was het maar door één arme echt te helpen, één tegenstander oprecht te vergeven, één lusteloze verlichting en uitzicht te geven. Geloof in het visioen. En in de verwerkelijking ervan. Niets houdt iemand tegen die echt gelooft , zelfs niet de dood. Heel ons verhaal begint met iemand die uit de dood is opgestaan.

Een Zalig Pasen!

Argumenten of smoesjes
di 20 maart '18

Zondag 18 maart 2018 – Vijfde zondag van de Veertigdagentijd (jaar B)

Vandaag horen we hoe een aantal Grieken via Filippus tot bij Jezus proberen te geraken. Ze hebben blijkbaar over hem gehoord en zijn geboeid geraakt. “Heel eigenaardig”, schrijft iemand in een commentaar daarop, “want Grieken of Hellenen, zoals men hen toen noemde, waren niet-Joden, vreemdelingen die de God van Israël niet kenden en niet dienden”. Dit is niet helemaal juist. Vaak waren het Joden die helemaal in de ban waren van de Helleense cultuur en die het oude Joodse geloof en de Joodse gebruiken hadden ingeruild voor de Griekse cultus van het lichaam, de gezondheid en de sport. En dat alles dan overgoten met eveneens erg modische en vrijblijvende religieuze en filosofische opvattingen. “Je zou hen het best kunnen vergelijken met de hedendaagse vreemdelingen in onze maatschappij”, gaat de commentator verder. Maar daar gaat hij natuurlijk helemaal de mist in. Want als je eens goed kijkt naar de beschrijving van de zogenaamde Grieken in het Israël van Jezus’ tijd, dan merk je al onmiddellijk dat je ze hoegenaamd niet kunt vergelijken met de vluchtelingen en de vreemdelingen in onze huidige westerse samenleving. De Hellenen uit Jezus’ tijd waren, zoals hierboven reeds gezegd, mensen die het oude Joodse geloof grotendeels achter zich gelaten hadden en er eigenlijk ook op neerkeken als zijnde “iets van vroeger”. In plaats daarvan verwachtten zij levensvervulling en geluk van andere goden en vooral ook van werken aan zelfontplooiing.

Niets nieuws
Als er nu één segment in onze samenleving beantwoordt aan deze beschrijving, dan zijn dat niet de vreemdelingen maar de Vlamingen zelf. Of toch een groot gedeelte van hen. Mensen die wel bijna allemaal katholieke ‘roots’ hebben, maar die in een televisiequiz, als er een vraag komt over het geloof, nog liever opzettelijk doen alsof ze het antwoord niet kennen en daardoor de prijzen mislopen dan de verdenking op zich te laden dat ze zich voor geloof interesseren. U kent dat wel: zo’n figuur met twee of drie universitaire diploma’s op zak die, als men hem vraagt wat op “Pasen” herdacht wordt, antwoordt: “Pasen? Pasen? Heeft dat iets met sport te maken?” Terwijl zelfs een Mongoolse geitenhoeder ooit wel eens van Pasen heeft gehoord. Je kan je natuurlijk behoorlijk ergeren aan zo’n onnozele houding, maar dat is niet goed voor je gezondheid. Momenteel is het gewoon “bon ton” geworden om uit de hoogte en zelfs een beetje smalend te doen over alles wat met geloof te maken heeft. Als we ons telkens als we die denigrerende houding in de media tegenkomen van onze melk laten brengen, wordt het steeds moeilijker voor ons om de vreugde en de hoop van ons geloof op een aanstekelijke manier uit te dragen. En daarom doen we er beter aan dergelijke houdingen en beweringen gewoon te negeren. Het is ook niet goed om daarover te pas en te onpas in discussie te gaan. Je kan het in een discussie trouwens nooit halen als men in plaats van serieus naar de waarheid te zoeken alleen maar gewichtig wil overkomen.

Weerbaar
Het zou wél goed zijn dat wij onze argumenten terug meer bespreken en de kennis ervan verspreiden in onze eigen kring. Onze mensen hebben daar nood aan. Ze moeten meer weerbaar gemaakt worden tegen de bijna dagelijkse kanonnade van de anti-God-brigade. Onze mensen moeten bijvoorbeeld weten dat het atheïstische geloof (want dat is natuurlijk ook een geloof) voor geen cent “wetenschappelijker” is dan het christelijk geloof. Die bewering is 19e-eeuwse onzin. Er is in werkelijkheid geen enkel wetenschappelijk argument dat in de richting van het atheïsme wijst en dat niet door diezelfde wetenschap helemaal onderuit kan worden gehaald. En dan is het weer 1-1. En over 1000 jaar is het nog altijd 1-1. Want rede en geloof, tekst en muziek kunnen wel samen een mooie compositie vormen. Maar ze moeten elkaar niet willen vervangen. Dat kunnen ze ook niet.
Tot daar één van de grote principes. Maar er zijn natuurlijk ook een aantal probleemgebieden die dichter bij ons dagelijks leven staan.

Doopsel
De vraag bv., of ik mijn kind zal laten dopen. Neen, zeggen sommige ouders, later moet het zelf maar kiezen. Maar, kan het in dat geval wel kiezen? Die redenering klopt niet. Want iemand die gelovig is opgevoed, u en ik, wéét uit zichzelf heel goed wat ongeloof is, hij moet bijna dagelijks kiezen voor het geloof. Maar een kind dat buiten het geloof is opgevoed kan op zijn twintigste niet kiezen voor het geloof, omdat het dat geloof niet kent van binnenuit. Het kent er, via de pers, alleen de uitwassen van. Bovendien is geloven een van de meest natuurlijke zaken ter wereld. Ieder van ons wordt ermee geboren. De vorm waarin mijn aangeboren religieuze gevoelens gegoten worden is cultureel bepaald. Als ik in Tibet geboren was, zou ik waarschijnlijk boeddhist zijn en als ik in Arabië geboren was, bijna zeker een moslim. Maar van daaruit besluiten dat het religieuze ons aangepraat werd, is grotesk. Religieuze gevoelens zitten op de meest natuurlijke wijze in ieder kind dat waar ook ter wereld geboren wordt. (Als er iets kinderen wordt aangepraat, dan is het wel atheïsme). Die religieuze aanleg moet echter zoals elke aanleg ontwikkeld en begeleid worden. De één heeft er wat meer aanleg voor dan de ander. Net zoals bij de aanleg voor sport, voor muziek, voor kunsten en wetenschappen. Pas nadat die aanleg enigszins ontwikkeld werd kan je kiezen of je daarin verder gaat of ermee stopt.

Sterk staan
Wanneer die aangeboren aanleg niet ontwikkeld wordt, slibt hij dicht. (Je kan op je twintigste ook niet meer beslissen om voetballer te worden als je voordien nooit gesport hebt.) Of, erger nog, hij gaat ondergronds en woekert verder in ons onderbewustzijn. Om dat tegen te gaan dienen de grote religieuze instituten. Zoals de sportclub onze agressie in goede banen leidt, doen de grote religieuze instituten hetzelfde met onze religieuze gevoelens. Vandaar ook dat tirannen als Hitler, Stalin, Mao Tse-tung, Kim Jong-un, … georganiseerde godsdiensten instinctmatig herkennen als hun grootste vijand. Want elke tiran wil de natuurlijke religieuze gevoelens van de mens op zichzelf richten. Terwijl ontwikkeld religieus geloof je juist innerlijk vrijmaakt van elke neiging tot vergoddelijking van mensen.
Maar vooraleer deze overwegingen naar buiten te brengen, moeten wij ze op de eerste plaats bespreken in eigen kring. Om elkaar te sterken en te bemoedigen. Om sterk te staan tegen al die waardeloze beweringen die ons van ’s morgens tot ’s avonds overspoelen. Wij moeten terug veel meer over ons geloof praten in onze eigen kring.

Geloof, Hoop en opium
ma 12 maart '18

Zondag 11 maart 2018 – Vierde zondag van de Veertigdagentijd (jaar B)

Een leven van alleen maar licht en liefde en warmte bestaat niet. Wij zouden overigens het licht niet eens opmerken als er ook geen duisternis zou bestaan. Je hoeft gewoon maar naar de natuur te kijken om te zien dat het mooie en het afstotelijke, levenskracht en ziekte, leven en dood, naast elkaar en door elkaar bestaan. En toch is het een geliefkoosde menselijke fantasie van te doen alsof die dingen afzonderlijk verkrijgbaar zouden zijn.
Alsof het mogelijk zou zijn je bestaan uitsluitend te vullen met aangename ervaringen, met genieten van de goeie dingen des levens, met liefde, vriendschap en genegenheid. Maar dat is inderdaad niet meer dan een fantasie. Vroeg of laat worden wij ook geconfronteerd met de donkere kant van het leven. En het is juist dan dat we sterk moeten staan. Maar als wij ons hele leven alleen maar het leuke en het aangename hebben gezocht, wanneer wij in ons leven voortdurend en bovenal op zoek waren naar feesten en genieten, dan missen wij elke weerbaarheid als het noodlot toeslaat. Dan wordt de grond ons van onder de voeten weggeslagen als het licht uitgaat, het circus verder trekt en wij in complete verwarring achterblijven. Niet begrijpend dat zo plots en onaangekondigd het feest voorbij is.

Volkerenmoord
Soms kan het licht uitgaan voor een hele natie, een hele samenleving. De eerste lezing gaat daarover. De Babyloniërs maken, vrij onverwacht, brutaal een einde aan de welvarende en zelfbewuste Joodse staat. Het land wordt leeggeplunderd, Jeruzalem verwoest, de tempel met de grond gelijkgemaakt. En al de mensen die niet werden afgeslacht worden gevankelijk meegevoerd naar kampen in Babel. Van de ene dag op de andere als het ware, gaat het licht uit voor een gans volk. Dit is geen verhaal uit een grijs mythologisch verleden. Dit gebeurt nog elke dag. Denk aan de kruisweg van het Syrische volk. Aan de uitzichtloze situatie van het Congolese volk en van zovele volkeren in Azië en in Afrika. Aan die miljoenen mensen die uitgebuit en onderdrukt worden door dieven en moordenaars die zichzelf in “president” verkleden. Denk aan de kindsoldaten en aan de ontelbare verkrachte vrouwen. Maar ook aan grote delen van de wereldbevolking die voor onze welvaart moeten werken tegen een hongerloon, die wonen in ongezonde krotten, mensen die nauwelijks dertig jaar worden.
Opdat in onze steden het nachtleven kan baden in feestelijk licht, leven mensen in grote delen van de wereld in complete duisternis.

Hoop
En toch, als je beelden ziet uit die landen, dan is er iets dat altijd weer opnieuw enorm opvalt: die mensen zijn nooit depressief of wanhopig. Ze lachen bijna altijd. Blijkbaar hebben zij iets behouden wat wij verloren hebben: hoop, vertrouwen, geloof. En het is precies dat: hoop, vertrouwen en geloof, dat de profeet de bannelingen wil meegeven nu hun wereld helemaal instort. En de overtuiging dat alleen hoop en geloof hen nog kan helpen. Wat geldt voor hele volken geldt natuurlijk ook voor ieder van ons als individu. Het feit dat wij welvarend zijn en voortdurend bezig met het aangenamer maken van het leven voor onszelf en diegenen die ons dierbaar zijn, maakt ons nog niet immuun voor het onverwacht en genadeloos toeslaan van het duistere in ons leven. Er bestaat geen verzekering tegen die dingen. Ineens, terwijl ik nog net zit te denken hoe gelukkig ik eigenlijk ben, word ik in de steek gelaten door mijn partner. Of mijn dochter wordt heel erg ziek, met weinig kans op genezing. Of ik geraak door een financiële tegenslag helemaal aan de grond en ik moet lijdzaam toezien hoe juist mijn beste vrienden van vroeger mij plots gaan behandelen of ik de tering heb.
Wie gaat mij dan redden in zo’n situatie? Wie of wat gaat mij helpen in zo’n duister moment, waarin ik ineens de ene ramp na de andere wel lijk aan te trekken?

Opium
Niet mijn geloof in God, want dat heb ik dan ondertussen onderweg al helemaal kwijtgespeeld. Maar ook niet de hoop en het vertrouwen, want die had ik juist gesteld in de dingen die mij nu ontvallen zijn. Misschien ligt hier wel de echte oorzaak van de doffe ellende achter de Hollywoodfaçade van het rijke Westen. De wanhoop, de uitzichtloosheid, de golven van zelfmoorden. Er is nog zo weinig hoop. Of beter: wij stellen al onze hoop op dingen die ons vroeg of laat ontvallen. Moeten wij dan uiteindelijk toch terug naar God? Ik denk dat het enig goede antwoord is: ja. Maar is God dan niet een soort opium, om de pijn te verzachten? God kan daar heel zeker voor “gebruikt” worden, vooral in tijden van uitzichtloze armoede. Maar het is goed dat wij ons daar niet achter proberen te verbergen. Wij leven in de 21ste eeuw. Vandaag is onze welvaart ons opium geworden.

God alleen
Je moet eens letten op de criteria als er onderzoeken gedaan worden naar wie de gelukkigste landen en nationaliteiten zijn op deze aarde. Die criteria zijn een hoog inkomen, een vaste job, goed onderwijs, veel vrije tijd, veel kunnen kopen. Maar … dat zijn juist de idealen van de consumptiemaatschappij. Ons hedendaagse opium. Dat zo’n “gelukkige maatschappij” ook het hoogste aantal depressies en zelfmoorden telt, daar worden blijkbaar geen vragen bij gesteld. Maar daar gaat het juist wel om!
Wat als juist dat waar wij al ons vertrouwen op stellen ons komt te ontvallen? Wat als de drugtoevoer stopt, de opiumpijp gebroken is, het infuus verstopt geraakt? Dan is er alleen nog God die de toekomst voor ons kan openbreken. Dan is er alleen nog geloof en vertrouwen op God dat ons kan rechttrekken. God zorgt niet voor allerlei hebbedingen die wij zo graag willen hebben. Maar Hij biedt ons toekomst, wat oneindig veel belangrijker is.

Geeft bidden resultaat?
di 06 maart '18

Zondag 4 maart 2018 – Derde zondag van de Veertigdagentijd (jaar B)

Het hele verhaal van Jezus die de kooplieden uit de tempel jaagt leent zich uitstekend voor een meeslepende actiescène in een film. Een opvallend ongewone scène overigens. Jezus, die doorgaans een toonbeeld van zachtzinnigheid is en van tact, is hier blijkbaar zijn emoties niet te baas. De aanblik van de hele tempelhandel maakt hem woedend. En met enkele allesbehalve zachtzinnige gebaren jaagt hij de geldwisselaars en de handelaars van het tempelplein. Dankbaar materiaal natuurlijk voor iemand die daar een film wil over maken, of zelfs gewoon maar een reportage: ligt vanzelf goed in de markt. Maar wat moet je daar in godsnaam mee als je erover moet preken in deze tijd?

Flauw
Het gaat immers over een gebruik dat nu allang niet meer bestaat: het offeren van dieren in de tempel. Opdat je die dieren niet van thuis zou moeten meeslepen, kon je ze daar ter plaatse gewoon kopen. Wij doen dat nu niet meer. Het was een barbaars gebruik. Maar het was allemaal wel prima georganiseerd. Maar wat moet je met dat gegeven in onze tijd?
Je zou als predikant natuurlijk wel een paar flauwe opmerkingen kunnen maken over de kraampjes in Scherpenheuvel en de winkeltjes in Lourdes maar daar zit, denk ik, niemand op te wachten. Of we zouden een stevige boom kunnen opzetten over het geld van de kerk, de rijkdom van de Vaticaanse musea, de soms overdreven pracht van de gebouwen. Maar ook dat is weinig overtuigend. En in onze tijd bovendien ook erg hypocriet.
Dit is een tijd immers waarin wij met heilig respect opkijken naar voetbalsterren. Die alleen maar voor wat amusement zorgen. Maar die met één jaarwedde het hele Vaticaan kunnen opkopen. Goed. Maar zo komen we er natuurlijk niet.

Wending
Maar wat kan ik dan wel zeggen over die “tempelreiniging” van Jezus? Misschien maakte Jezus hier, zonder er uitdrukkelijk over te spreken, een einde aan het brengen van dierenoffers. Dierenoffers, waar heel de tempelcultus rond gebouwd was. Je hoort daar nooit uitdrukkelijk over spreken, maar het zou wel eens kunnen dat Jezus hier definitief een streep onder trok. Feit is in ieder geval dat er geen enkele melding bestaat waaruit je kan opmaken dat Jezus ook zo’n offers bracht, terwijl hij zich toch veelvuldig in de tempel ophield. En zeker is ook dat na hem zijn volgelingen, de christenen, nooit dierenoffers gebracht hebben.
Met Jezus verdween dus dat hele slachtgedoe dat al duizenden jaren aan de religie vastkleeft. Waarschijnlijk staat het verhaal van de tempelreiniging op dezelfde hoogte als dat van het offer van Abraham. Zoals het verhaal van Abraham die zijn zoon Isaak moest offeren duidt op het in Israël gerijpte inzicht dat mensenoffers uit den boze waren, zo betekent het verhaal van Jezus en de kooplieden voor de christenen het duidelijk teken dat ze ook geen dieren moesten offeren. En misschien komen we hier toch bij de diepere betekenis van het verhaal: het gaat over onze relatie tot God. Over hoe wij moeten bidden. Of en hoe wij God kunnen vermurwen.

Pervers
Nu, hoe je de zaken ook draait of keert en ze probeert te vergoelijken, je kan er niet omheen dat heel die offercultus een zeer ordinaire koopmansmentaliteit uitstraalde, zo van: voor wat, hoort wat. Ik offer je dit, en dus krijg ik dat. Maar zo handel je natuurlijk niet met God. En nochtans is dit soort “godsdienstigheid” zo oud als de mensheid zelf. Ook vroeger al was de ultieme droom van de mens: zelf God zijn. En dit komt natuurlijk aardig in de buurt. Als ik immers door het brengen van de juiste offers op de juiste manier, God aan mij bindt, God verplicht om mij te geven wat ik Hem vraag, dan ben ik natuurlijk God en is God alleen maar mijn knechtje. Het is die perverse koopmansmentaliteit binnen de religieuze context die Socrates al hekelde bij de Atheners. En daarom werd Hij ook veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. Wegens vermeende goddeloosheid. Hoewel hij een van de meest godsdienstige mensen ooit was.

Ingebakken
Om maar te zeggen hoezeer dit perverse “zaken doen met de goden” altijd al verward werd met religiositeit. Ook christenen trappen daar nog regelmatig in. Het zit gewoon in ons, mensen. Als wij iemand kennen die invloed heeft, die veel kan, dan verwachten wij ook dat die iemand regelmatig “iets voor ons in orde brengt”. Zo draait de wereld nu eenmaal. En God is iemand die per definitie alles kan. Als Hij wil. En een geschenkje helpt, dat is algemeen geweten. Ach, wij hebben ook wel onze goeie momenten. Wij zijn niet altijd of zelfs niet vaak kleine “fiksers”, petieterige “arrangeurs”. Maar in ieder van ons zit toch ook wel een koopman. Ieder van ons, of we dat graag horen of niet, is een Hollander in het diepst van zijn gedachten. En heel vaak wordt ook God vanuit die mentaliteit benaderd: voor wat, hoort wat.

Hamvraag
Verliest het smeekgebed dan elke zin en kan je dan beter helemaal niets vragen aan God? Natuurlijk wel. Heel de Bijbel is één grote aansporing om God te bestormen met je vragen, Hem je verdriet, je zorgen en je noden voor te leggen. En zeker ook om God beloftes te doen. En ze te houden. Ook als we niet krijgen wat we vragen. Want dat is de negenproef: hoe reageren we als we niet krijgen wat we vragen? Als een verongelijkte commerçant, die boos is omdat de investering niets opbracht? Of als een echte gelovige, vol respect voor Gods wil, die blijkbaar niet altijd samenvalt met de mijne maar waarbij ik er rotsvast op blijf vertrouwen dat God van mij houdt en het goed met mij voor heeft? En dan de ultieme vraag: kan mijn gebed God bewegen om mij te helpen? Heeft bidden zin? Het antwoord is: ja. Wij moeten ons geen illusies maken: Gods wil gebeurt altijd. Maar God heeft oneindig veel wegen en mogelijkheden om zijn doel te bereiken. Hij kan zijn doel bereiken, zijn wil volbrengen en zijn wegen verleggen op een manier die helemaal tegemoetkomt aan ons gebed.

Het O-woord
ma 26 februari '18

Zondag 25 februari 2018 – Tweede zondag van de Veertigdagentijd (jaar B)

Eigenlijk heb ik het altijd een beetje raar gevonden dat men in de jaren zestig de woorden “Mis” en “H. Misoffer” radicaal en definitief verving door “Eucharistieviering”. Ten eerste al omdat het woord “viering” gegarandeerd verkeerde verwachtingen oproept. Je denkt daarbij aan eten en drinken, aan feesten en plezier maken. En dat valt dan wel enigszins tegen. Maar vooral ook omdat bij het opstellen van zo’n vieringen (iets wat in die tijd ook in de mode kwam) nogal eens finaal voorbij gewalst wordt aan datgene waar het in een Eucharistie wezenlijk om zou moeten gaan: het herdenken en aanwezig-stellen van het leven, de dood en de Verrijzenis van Jezus Christus. Maar, hoe raar ik het ook vond, ik begrijp natuurlijk wel waar het vandaan kwam. Het was het woord “offer” dat weg moest.

Christus
In de romantische periode van de 19de eeuw hoorde het brengen van offers helemaal thuis, maar in onze tijd is “offer” bijna een vies woord geworden. Blijkbaar riep het offer van Christus ook allerlei associaties op met een soort sadistische God, die een offer eiste om Hem goedgunstig te stemmen t.a.v. een zondige mensheid. Dat was natuurlijk een puur heidense of op z’n minst oudtestamentische gedachte, een verkeerde interpretatie van het offer van Jezus. Maar het was wel omwille van die verkeerde interpretatie dat het woord “offer” weg moest en dat men een essentieel christelijk gegeven liet vallen. Het oer-christelijk gegeven namelijk dat Jezus wel degelijk het offer bracht van zijn leven. Niet alleen toen hij stierf aan het kruis maar zijn hele leven was één grote zelfgave, één groot zichzelf wegschenken. Eén groot offer, uit liefde voor ons. Je kan dat niet zomaar wegmoffelen zonder het christendom zelf zwaar te verminken. En toch is precies dat op grote schaal en ook grondig gebeurd in de Westerse Kerk.

Lamentabel
En dat stond natuurlijk niet alleen. Het had een functie binnen het grotere geheel. En dat grotere geheel, dat was het uithollen van de Menswording en de goddelijkheid van Christus. Het herleiden van Christus tot een groot profeet, en van zijn leer tot een moraal. De gedachte dat je voor die moraal eigenlijk geen God nodig hebt, is dan niet ver meer. En al die zaken tezamen zijn voor een groot stuk verantwoordelijk voor de lamentabele toestand waarin ons geloof zich momenteel in onze streken bevindt. Wanneer geloof een ethische code wordt en de levende God een abstract principe, dan is geen mens nog geïnteresseerd. Bij geloof is het immers juist die geheimzinnige kracht die wij God noemen, die ons boeit. Die ontzagwekkende Kracht die achter het leven staat en die de hele kosmos draagt, die houdt ons bezig. Het is de mogelijkheid om met die Kracht in contact te treden die ons intrigeert. En die mogelijkheid wordt ons juist geboden in de figuur van Jezus. Wanneer dat wegvalt bij de geloofsoverdracht thuis en op school, blijft er alleen een onaantrekkelijk en zelfs slaapverwekkend moralistisch restant over waar geen mens zich nog druk over maakt.

Normaal
Waar wij het vandaag echter vooral willen over hebben is de offergedachte die altijd centraal gestaan heeft in het christelijke vasten. De gedachte namelijk dat als je je wil bekeren, als je een beter mens wil worden, als je echt iets wil betekenen voor anderen, als je echt van iemand houdt, dat het brengen van offers dan een normaal verschijnsel is. Bij een spectaculaire ommekeer, als je bijvoorbeeld met een verslaving breekt, is het nogal duidelijk dat er offers moeten gebracht worden. En ook als je allerlei negatieve of agressieve neigingen in jezelf wil overwinnen, dan zal je daar offers moeten voor brengen. Ook dat is, denk ik, voor iedereen duidelijk. Maar je kan ook offers brengen uit liefde. En dat is géén buitenissige gedachte. Je komt het voortdurend tegen in het dagelijkse leven.
Moeders bijvoorbeeld, brengen regelmatig grote en kleine offers omdat zij het welzijn van hun kind boven hun eigen gemak stellen. En hetzelfde doen vrienden en geliefden.

Levensoffer
Wij zeggen precies hetzelfde over Jezus: dat Hij het offer van zijn leven bracht uit liefde voor ons. Om ons te verlossen. Om de weg voor ons vrij te maken of hoe je het ook wil formuleren, afhankelijk van de tijd en de christelijke Kerk waartoe je behoort. De formulering is niet belangrijk en kan verschillen. En ook over het mechanisme, de manier waarop die bevrijding in zijn werk ging, hebben wij afwijkende meningen. Maar allen geloven wij dat door het offer van Jezus de hele mensheid kind van God werd. Toen Jezus vrijwillig de dood inging, liever dan één woord over God-die-liefde-is terug te nemen, was dat plaatsvervangend. Hij deed het in onze naam. Het was een offer uit liefde, dat zijn onvoorwaardelijk vertrouwen in God, zijn onwankelbaar geloof in God bewees. En hoewel Hij, Gods zoon, volledig mens was, verzoende Hij op die manier alle mensen met God. Ik ben geen theoloog en waarschijnlijk zeg ik het allemaal niet zo goed. Maar dat is wat ik geloof als christen. Ik geloof dat Jezus de weg is naar God. En dat ook wij alleen maar door kleine en grotere offers te brengen dichter bij Hem en bij een zinvol leven kunnen geraken. En dat de vastentijd daarbij een oefentijd bij uitstek is.

Uitverkoop
Ik weet dat spreken over het brengen van offers verschrikkelijk klassiek klinkt. Zeker in een tijd dat het geloof in ons deel van de wereld wel lijkt te verdampen in een orgie van alleen maar willen genieten. Maar juist nu mogen wij geen uitverkoop houden. Ooit komt er een draai en willen de mensen terug iets diepers dan “Temptation Island”. En dan zal blijken dat alleen een onversneden christendom de storm doorstaan heeft. Niet de grijze moralistische afkooksels ervan.

Waarom vasten?
ma 19 februari '18

Zondag 18 februari 2018 – Eerste zondag van de Veertigdagentijd (jaar B)

Vorige week hadden we het erover dat in onze westerse wereld de eenzaamheid een grotere kwaal geworden is dan de armoede. En dat je als christen geroepen bent om, in navolging van Jezus, je in te zetten opdat gesloten deuren worden geopend en scheidingsmuren neergehaald zodat vereenzaamden terug in de mensenkring worden opgenomen, er weer helemaal bij horen. Tenminste als het gaat om een isolement, een eenzaamheid die hun door anderen wordt opgelegd. Omdat ze genegeerd worden, een etiket opgeplakt kregen en omdat als gevolg daarvan elk contact met hen gemeden wordt. Want er is natuurlijk ook een soort eenzaamheid die heilzaam is. Een soort eenzaamheid die we vrijwillig opzoeken om te ontsnappen aan de hectiek en het lawaai van onze moderne samenleving. Ook daarin is Jezus een voorbeeld.

Stilstaan
Aan het begin van zijn openbaar leven, als zich stilaan begint uit te kristalliseren wat Hij met zijn leven wil, trekt Hij zich veertig dagen lang terug in de woestijn. En hoe druk en zelfs slopend dat openbaar leven van Hem later ook werd, toch lees je voortdurend in het Evangelie dat Hij zich, om te bidden en om tot zichzelf te komen, regelmatig terugtrok op een eenzame plaats of in de stilte van de nacht. En dat is wat ook onze tijdgenoten zoeken in zelfgekozen eenzaamheid: tot jezelf komen, even van de draaimolen afstappen om stil te staan bij het doel van het bestaan en de zin van je eigen manier van leven. Vaak is dat ook een heel confronterend gebeuren. Iemand die het aandurft om de woestijn van stilte en eenzaamheid binnen te gaan, die merkt al gauw dat hij omringd wordt door allerlei wilde dieren die klaar staan om hem te bespringen en die dat inderdaad ook doen. Je wordt overmand door de meest wilde bekoringen en misschien is de meest verscheurende daarvan wel de vertwijfeling.
Het helemaal overhoop halende vermoeden, het akelig heldere besef dat je eigenlijk niet zelf leeft maar geleefd wordt door anderen.

Vervreemding
Dat je jezelf alleen maar wijsmaakt dat je een eigen levensproject hebt, eigen keuzes maakt en beslissingen neemt. Maar dat in werkelijkheid je leven voor een groot stuk bepaald wordt door je omgeving, je vrienden, je werk, de sociale conventies, de mode en de reclame. Steeds vaker ook door de dictatuur van de vergaderingen, de e-mails en de gsm’s. Het zijn anderen die voortdurend bepalen wat ik moet doen. Laat dát dus de eerste bedoeling zijn van de Vasten, de periode van stilte en bezinning die we zopas zijn binnengegaan: een heldere kijk krijgen op wat er allemaal leeft in en buiten onszelf aan impulsen, bekoringen, aanvechtingen en verplichtingen.
En hoe ons leven meer daardoor bepaald wordt dan door wat wij ten diepste zelf willen. Het is de bedoeling dat we dáár achter komen. Dat wij een klare kijk krijgen op wat wij ten diepste zelf willen. Dat wij in contact komen met ons diepste verlangen … En dat diepste verlangen in ons is niets anders dan het verlangen naar liefde. Liefde geven en liefde krijgen. Het is uiteindelijk het verlangen naar God zelf. God is trouwens de enige die ons echt kan bevrijden van al de nepverlangens die ons diepste verlangen toedekken. Van de verwachtingen die wij stellen in bevredigingsmiddelen, in al die vervangingsmiddelen die ons verlangen naar echt geluk doen opdrogen.

Meegenomen
Het christelijke vasten heeft bovendien ook een aantal zeer positieve “profane” bijverschijnselen. Op de eerste plaats betekent 40 dagen lang je matigen in eten en drinken een zegen voor je ingewanden, een weldaad voor je hele lichaam. Maar ook voor onze geestelijke gezondheid is het een onvolprezen middel. Je matigen helpt je inzien dat je in het leven niet alles kan hebben. Speciaal voor een generatie die in welvaart is opgegroeid, is het belangrijk in te zien dat geluk niet ligt in “veel” of “alles” hebben, maar dat je moet leren dat je gewoon niet alles kán hebben in het leven en dat je met die beperking best gelukkig kan leven. Dat dat besef zelfs een voorwaarde is om gelukkig te zijn. Maar, zoals gezegd, hoe belangrijk deze “bijverschijnselen” ook zijn, het zijn inderdaad bijverschijnselen.
Het echte doel van het vasten ligt elders.

God
Eigenlijk vast je voor God en voor niets of niemand anders. Het is normaal dat je als christen in deze periode van soberheid en bezinning een deel van je overvloed geeft aan Broederlijk Delen. Maar de idee dat wij moeten vasten om van het uitgespaarde iets te kunnen geven aan de armen is gewoon flauwe kul. Om iets te kunnen geven moeten wij, hedendaagse westerlingen, echt niets uit onze mond sparen. Wanneer wij dan toch vasten, ons iets ontzeggen, sober leven, dan is dat voor God. Het is een manier om onze liefde te tonen voor Hem. En ons geloof in Hem. Het is een manier om Hem te tonen dat wij geloven dat Hij alleen ons volheid van leven kan schenken. Niet genot en comfort, en niet eten en drinken. Maar Hij alleen.

ONAANRAAKBAREN
ma 12 februari '18

Zondag 11 februari 2018, 6de zondag door het kerkelijk jaar B

Melaatsheid is een afschuwelijke ziekte. Niet alleen omdat ze het lichaam op een gruwelijke wijze misvormt. Maar ook omdat ze extreem overdraagbaar is. En het is juist dat bijzonder reële besmettingsgevaar dat gemaakt heeft dat men van in de vroegste tijden lepralijders uit de gemeenschap verdreef. Ze leefden soms in een hut of een spelonk, ver van de bewoonde wereld. Meestal echter op een speciale locatie waar ze gedwongen waren samen te verblijven. Denk aan Pater Damiaan en het eiland Molokai.
En als ze die gedwongen verblijfplaats een enkele keer noodgedwongen verlieten, dan moesten ze luid roepend en met ratels en bellen de andere mensen waarschuwen dat ze eraan kwamen.

Extreem isolement
Melaatsen waren in de meest strikte zin van het woord “onaanraakbaar”.
Omwille van de volksgezondheid waren de andere mensen bij wet verplicht zich uit de voeten te maken als een van hen zich ergens vertoonde. Er mocht geen enkel contact met hen zijn. Wij kunnen ons waarschijnlijk nauwelijks een idee vormen van de extreme eenzaamheid waartoe deze mensen veroordeeld waren. Gewone zieken werden in de regel geholpen, vaak konden ze zelfs rekenen op een liefdevolle verzorging door verwanten. Maar melaatsen waren rond strompelende, levende doden. Elk contact met hen was verboden. Het evangeliestukje van vandaag vertelt ons over een melaatse die op een of andere manier toch tot bij Jezus geraakt is en Hem vanuit een diep geloof smeekt hem te genezen. En Jezus geneest hem van zijn melaatsheid. En dát is uiteraard het meest spectaculaire in het verhaal.
Maar het belangrijkste zijn de woorden: “Door medelijden bewogen stak Hij de hand uit en raakte hem aan (…)”.

Aanraking
De melaatse wordt van veel meer dan alleen maar van zijn etterende zweren verlost. Hij wordt verlost uit zijn isolement, uit zijn gruwelijke eenzaamheid. De on-aanraakbare wordt aangeraakt. Het hoopje ellende dat bij andere mensen alleen maar afkeer, walg en angst opwekt wordt door Jezus behandeld als een mens. Zoals 1000 jaar later de H. Franciscus het zijn Heer zal nadoen, omarmt Jezus de melaatse en geeft hem daardoor zijn menselijke waardigheid terug. Hij neemt hem terug op onder de mensen: de diepst mogelijke genezing voor deze man. En natuurlijk rijst daarbij dan ook, zoals altijd, de vraag: hoe zit dat nu met ons, wij die ons volgelingen van Jezus noemen? Proberen wij ook iets te betekenen voor mensen die uitgestoten zijn en gemeden worden? Wie zijn trouwens “onze” melaatsen? Wie zijn de on-aanraakbaren in onze tijd? En ik spreek met opzet over on-aanraakbaren, want het draait hier inderdaad om lichamelijk contact. Misschien daar toch even op ingaan.

Zoethouders
Onze samenleving organiseert opvallend veel groots opgevatte liefdadigheidsacties, vanuit of minstens gesteund door de overheid en de grote economische actoren. Dat is niet toevallig. Die acties vervullen een belangrijke maatschappelijke rol. Meer nog dan het geld dat ze opbrengen en dat zeker ook goed besteed wordt en een weldaad betekent voor de betrokkenen, moeten dergelijke acties ons geruststellen: “Wij zijn goed bezig.”
Onze samenleving wordt steeds individualistischer. De motor ervan, de economie, draait helemaal rond alsmaar meer consumeren. En dus werkt de reclame voortdurend in op onze hebzucht. Zoals men in de vroegere eeuwen beroep deed op onze religieuze en humanistische gevoelens, zoals de Nazi’s beroep deden op onze haat- en wraakgevoelens, zo doet ons huidig systeem voortdurend beroep op onze hebzucht. In zo’n klimaat kan het niet anders dan dat egoïsme, onverschilligheid en zelfs hardvochtigheid t.a.v. het leed van anderen hand over hand toenemen. En binnen dat brede kader vervullen al die weldadigheidsacties dan een maatschappelijke rol als zoethouder. Ze moeten ons een goed gevoel geven. “Hoezo hardvochtig? Ik heb pas gegeven voor de armen”.

Confronterend
Heel goed. Maar mag je ook met een arme mens gezien worden, mag je ermee bevriend zijn? Want dat is niet goed voor je status. Mag een arme bij mij in de canapé? Haal ik voor hem ook de fles porto uit de kast? We moeten daar niet romantisch over doen. Echt arme mensen ruiken, hun conversatietalent is bijzonder pover en ze stellen je ook altijd teleur: vanuit hun nood blijken ze altijd weer veel meer geïnteresseerd in je geld dan in je persoon. Kan je dat aan? Durf je, zoals Jezus, zo iemand echt omarmen, rechttrekken, echt genezen? Hem of haar laten voelen: je bent een mens en ik zie je graag? Durf ik ook bij echt zware zieken op bezoek? Of is dat te confronterend? Laatst nog zei een zieke vriend mij: eens de mensen doorhebben dat je echt ziek bent en nooit meer kan genezen, blijven ze stilaan weg. Vaak sterven zo’n mensen, ondanks alle voortreffelijke palliatieve zorgen, met het gevoel van in-de-steek-gelaten-zijn.
“Ja maar, ik weet niet wat ik tegen zo iemand moet zeggen”. Wel, zeg dát dan tegen de zieke, hij zal het begrijpen en hij zal het nog meer appreciëren dat je toch gekomen bent.

Warmte
Mensen die arm of ziek zijn hebben, méér dan ons geld, onze nabijheid nodig. Een mens wordt alleen maar rechtgetrokken door het respect, de warmte en de nabijheid van een andere mens. Zielig is hij die denkt dát te kunnen afkopen met een centje voor het Goede Doel.

Pagina's